<< Vorige - Volgende >> |
NK22: door Gerard MakDijk 120
|
||
Joop de Ruitenpoetser
Het was vrijdagmiddag en met spanning werd in café Dijk 120 de komst van Joop de Ruitenpoetser afgewacht. Drie werknemers van het glazenwasserij ‘Jopie Schoon’ zaten aan een klein tafeltje waarop een pluchen kleed lag met in het midden daarvan, een volle asbak. Het aantal lege glazen bier gaf ongeveer hun wachttijd aan. Ineens zwaaide de deur open en binnen werd het schaarse daglicht geblokkeerd door de imposante gestalte van Joop die in de deuropening stond. Een oerlelijke kerel van ruim twee meter met op de romp, een geboetseerd hoofd met allerlei uiteenlopende misvormingen. Zijn lange armen hingen doelloos langs zijn lichaam.
Hij liep onbewust, gebogen de kroeg in. Met zijn trage passen had hij meer weg van een zombie dan een geslaagde werkgever. Joop liep regelrecht naar zijn werknemers, die verheugd op zijn komst reageerden. De engerd trok zijn portefeuille uit zijn smerige jeansjack en betaalde de maten cash uit, waarna hij wijdbeens op een krakkemikkig stoeltje plaatsnam en een rondje weggaf.
“Zo, mannen”, zei hij met een grafstem, “zullen we een zwikkie leggen?”
Kareltje haakte gedecideerd af, maar de andere twee wilden wel. Ze grijnsden en gaven Kareltje een vette knipoog. De inleg was twee euro. Kareltje ging achter Joop staan, die met zijn kromme, grote handen de kleine kaarten probeerde te rangschikken. Hij deed voorkomen alsof hij Joop aanmoedigde, maar seinde steevast de laatste nieuwtjes aan zijn collega’s. Terwijl het bier rijkelijk vloeide, werd het oerlelijke gezicht er bij Joop niet knapper op. Hij verloor steeds meer en inwendig vervloekte hij zichzelf, terwijl zijn borstelige wenkbrauwen over zijn oogleden leken te zakken. Het verlies begon aan hem te knagen en toen hij aan de kopstootjes begon, stond hij al ruim 400 euro in de min. De vrijdagmiddag bonus van Joop was altijd perfect.
Gerard Mak 299
...
|